De tomaten uit de Canarische Eilanden reizen in speciale fruitschepen naar de havens van Southampton of Rotterdam. Daar worden ze in vrachtwagens overgeladen en komen ze uiteindelijk overal in Europa op de tafel terecht. Als we terugkijken naar waar die tomaten vandaan komen, zien we een klein dorpje met verspreid liggende huizen in een diep rivierdal dat wordt opgeven door hoge, steile bergen.
De rivier mondt uit aan de kust, met een kiezelstrand en een meer waar 364 dagen van het jaar volledige rust heerst, behalve die ene dag. Landinwaarts is het landschap steil en is een serie stuwmeren gebouwd.
Dat is La Aldea de San Nicolás, het meest afgelegen dorp op Gran Canaria, maar ook, volgens de andere bewoners van het eiland, het meest gastvrije. Deze vallei levert elk jaar miljoenen tonnen tomaten die evenzovele Europeanen elk jaar in hun salades of sauzen eten.
Ook op het eiland zelf worden tomaten veel gebruikt in salades, vooral met een zachte geitenkaas. Echte kaasliefhebbers nemen bij de tomaten een belegen of oude kaas. La Aldea de San Nicolás levert ook de kaas - de grote veestapel levert de melk waarvan de kaas wordt gemaakt. Om de maaltijd helemaal af te maken, hoort hierbij een heerlijke gebakken vis, of als variatie een stoofschotel met vis. Deze vis komt natuurlijk uit de zee rondom het eiland en als je helemaal de lokale gewoontes wilt volgen neem je hierbij wat gofio.
Het diepe dal van het dorp loopt de bergen in en is een aaneenschakeling van smalle dalen en ravijnen in zuidwestelijke richting. Hier vind je kleine buurtschappen die tot dezelfde gemeente behoren met hun oases van tropisch fruit. De wegen slingeren zich door deze bergen naar het steenachtige strand.
Als je de weg langs Tasarte naar de kust neemt, kun je genieten van het intense blauw van de oceaan op het strand van Tasarte. Deze plek is de oorsprong van een gerecht dat je tegenwoordig op de menu's van veel restaurants op het hele eiland aantreft: ropavieja de pulpo (stoofpot met kikkererwten en inktvis). Als je het oorspronkelijke gerecht wilt proeven moet je hier zijn.
Deze landelijke omgeving met zijn oases, kleuren, geuren en smaken is bewerkt door generaties hardwerkende mensen, want de onherbergzaamheid van het landschap maakte het leven vroeger niet eenvoudig. De mensen hier leefden geïsoleerd en werkten hard om de grond te vruchtbaar te maken - en nu kunnen de bezoekers ook meebeleven hoe het hier vroeger toeging. De bewoners zijn trots op wat ze het 'grootste openluchtmuseum in Europa' noemen. Het zijn eigenlijk dertien kleine musea en taferelen met de gofiomolen, het inpakken van tomaten, de dorpswinkel, de moestuin met zijn waterput, een boerenhuisje met een plek waar de kaas werd gemaakt, een broodoven en een oven voor het roosteren van maïs en andere granen om gofio te maken.
De molen stamt uit 1898, de dorpswinkel uit het begin van de twintigste eeuw en het boerenhuis is voorzien van alle oorspronkelijke meubelen en werktuigen. De lokale bewoners geven leven aan het museum, als acteurs die vroegere tijden doen herleven. De vrouwen zingen terwijl ze de tomaten verpakken, net zoals dat in 1950 nog werd gedaan.
Meer informatie over de 'museos vivos', de levende musea, in La Aldea de San Nicolás vind je op www.nortedegrancanaria.es